Jaarwissel

De zon schijnt op de verblindend witte sneeuw; Johanna kijkt ernaar vanuit de keuken. Elk jaar komt ze terug naar het eiland. En elk jaar vergaapt ze zich aan dit uitzicht. Mocht ze kunnen schilderen, ze had thuis al een muur vol schilderijtjes hangen met dit. Maar ze weet ook hoe bedrieglijk mooi dit is. IJzig koud is het daarbuiten. De kou zoekt zich door de spleten van het houten raam in bijtend kille slierten een weg naar binnen. Ze voelt het aan haar knokels die ze van binnenuit probeert te warmen aan een kop thee. De lucht buiten lijkt vervroren, zo stil is het daar. Er beweegt werkelijk niets. Dit kon zo een van die schilderijtjes zijn. Eentje van een meter op een meter met een kruis door het midden. Wie zal er de volgende lente voor een likje verf zorgen? Normaal komt tegen dan iedereen terug: de vogels, het kleinvee en Omoe Osta. Dit voorjaar zal het anders gaan. Want Omoe is moe.

­

Johanna kijkt om zich heen. Alles is er. De pannen, het porselein, het glaswerk, de katoenen doeken aan het haakje. De voorraadpotten zijn gevuld, er is koffie, spelt en er zijn noten. En daar in de kasten liggen lakens en zeep; ook de boeken zijn blijven staan. Dat Omoe Osta er niet is, is allerminst vreemd voor Johanna: ze is hier altijd alleen. Ze komt immers met de kortste dagen, wanneer het eiland zo goed als onbewoond is. Iedereen zoekt dan het licht op, de ouderen eerst. Omoe heeft het nooit aan Johanna gevraagd of ze wil komen, ze is er gewoon mee begonnen, jaren geleden, toen de ooievaar plots bleef. Normaal komt die bijzondere vogel niet eens zo hoog noordelijk, maar deze dus wel. Het maakte hem in de ogen van de eilanders nog bijzonderder. Kwam de barre winter dan gaf hij het teken, hij spreidde dan zijn slanke vleugels en vloog zuidwaarts. Ook voor Omoe was zijn vertrek elke keer het signaal om haar bijbel in haar valiesje te leggen. Maar toen die winter moest Omoe vertrekken ook al was de vogel er nog. Dus kwam Johanna en ze zou dat elke winter blijven doen.

­

Uren kan ze hier aan het raam staan kijken. Naar de sneeuw, naar het niets, naar het dak van de schuur waar nu dat lege nest is. Het beest had toegelaten dat de mannen van het eiland er een soort beschutting rond bouwden. Toen hadden ze hier met z’n allen staan kijken: zou hij vooralsnog de vlucht nemen? Maar de vogel bleef. Jaren ging het zo, als iedereen was vertrokken, was daar nog de ooievaar en kwam Johanna. Maar deze winter is ze helemaal alleen. Niemand weet wanneer hij is gevlogen of waarnaartoe. Er is geen enkel spoor. Johanna heeft al overal gekeken, althans daar waar ze met dit weer kan komen. Het eiland is niet groot, maar lang niet alle uithoeken zijn ’s winters te bereiken. Ze laat het zijn. Eigenlijk doet het er ook niet toe, de vogel is weg en Johanna is wel zeker dat hij dat voor zichzelf zo heeft beslist.

­

Johanna staat voor het raam en kijkt naar buiten, naar de stilte. Ze houdt de kop hete thee kort tegen haar wang waardoor die meteen vurig gloeit. Ze kijkt naar beneden, naar haar benen in dikke wollen kousen en haar voeten in pantoffels van schapenvacht. Omoes pantoffels. Ze heeft Omoes dubbeldikke halsdoek om haar schouders geslagen, over haar dure truitje heen. Dat heeft ze toch maar aangetrokken, het is tenslotte Kerstmis. Toen ze het kocht was ze even vergeten dat al die feestkledij aan haar eigenlijk niet besteed is. Het truitje is voor hier totaal ongeschikt, dat ziet ze ook wel omdat ze het nu bekijkt met de ogen van een eilander. Trouwens, binnenkort past ze er niet meer in. Misschien zal dat al zo zijn wanneer ze weer van het eiland weggaat. Eigenlijk hoeft ze niet te wachten om te vertrekken, de vogel is immers gevlogen. Maar dat doet ze niet. Ze blijft. Even nog wil ze dit vasthouden. Maar straks, over een week al, wisselt onhoudbaar het jaar.


Jan 2015

Al wat lezen?


Contact

  • Comm. V Pheidippides
  • Emiel Clausplein 2/0101
    9800 Deinze

  • Ondernemingsnr BE-0893.999.015